Hans en Dirkje Stoltenborgh uit Ommen zaten tijdens de Tweede Wereldoorlog in een jappenkamp.
“Onze Bevrijdingsdag was op 15 augustus 1945”, vertelt Hans Stoltenborgh (79). Nederland is al enkele maanden bevrijd, als in de jappenkampen het nieuws doordringt: de Japanners zijn gecapituleerd.
Ook in het voormalig Nederlands Indië klinkt na jaren het Wilhelmus weer. “Nog steeds moet ik huilen als ik het hoor,” zegt Hans Stoltenborgh. Samen met zijn moeder en veertien jaar oudere zus zat hij in verschillende kampen op midden Java.
Hans woont met zijn vrouw Dirkje Stoltenborgh (73) in Ommen. Ze leerden elkaar kennen in het Groningse Appingedam. Hans werkte daar voor de vader van Dirkje. Haar moeder was weg van hem en nodigde hem uit om te komen eten. Dirkje en Hans raakten verliefd en de liefde spat er na al die jaren nog steeds van af.
Ze hebben een belangrijke overeenkomst: als kind maakten ze allebei de oorlog mee in een jappenkamp in Nederlands Indië. Dirkje werd in 1942 in een kamp geboren. Pas na de oorlog ontmoette ze haar vader, die werkte aan de Birmaspoorlijn. Hun gedeelde verleden onder vergelijkbare omstandigheden, zorgt ervoor dat ze elkaar begrijpen. “Dat we de dezelfde achtergrond hebben, ervaren we als geluk”, zegt Hans.
Trauma
Het verleden heeft bij het echtpaar zijn sporen achtergelaten. Zo is Hans drie maanden uit de running geweest toen de keizer van Japan in Nederland op bezoek was. Het oog in oog staan met een Japanner had bij hem veel impact. Het ging om een klein incidentje. De Japanse man van middelbare leeftijd wilde een foto maken van zijn gezin en achteruitlopend, liep hij tegen Hans aan. Normaal zou er niets aan de hand geweest zijn, maar nu werd hij woest. Stoltenborgh kon de scheldwoorden binnenhouden en hield het bij een vernietigende blik. Vervolgens was hij verbijsterd over zijn primitieve, eerste reactie. Inmiddels voelt Hans zich bevrijd, want hij krijgt geen fysieke of psychische reacties meer als hij Japanners ontmoet.
Dirkje kan helaas meepraten over trauma’s. Toen ze in het ziekenhuis was voor de behandeling van kanker, zei de arts tegen haar: “Nu ben je een paar dagen van mij”. Het ziekenhuis veranderde onmiddellijk in een gevangenis voor Dirkje: “Dat komt voort uit de tijd van het kamp.” De avond voor de operatie zocht het echtpaar uit wat de vluchtroute in het ziekenhuis was en ‘vluchtte’ naar buiten. Hans en Dirkje kunnen er gelukkig inmiddels om lachen als ze eraan terugdenken.
Hans’ jeugd in Nederlands Indië
Als kleine jongen woonde Hans met zijn vader, moeder, broer, zus, hond en vast personeel in Malang op Java. Hij had een onbezorgde jeugd tot de Japanse bezetting begon in maart 1942. Volgens Hans was de tijd daar aan voorafgaand als kind allemaal heel interessant en spannend. “Meeluisteren naar de radioberichten waar iedereen steeds ernstiger bij ging kijken. De diepe greppels die langs de wegen gegraven werden. Op het balkon van ons huis keken we naar de bommenwerpers die van het vliegveld bij Malang opstegen en terugkwamen.”
Op 9 maart 1942 hielden de Japanners hun intocht in Malang. Een paar dagen later werd het huis gevorderd als woonruimte voor een Japanse officier. Tot het jaar erop veranderde er niet veel, maar in 1943 moesten de vader van Hans en later ook zijn broer, zich melden om te worden geïnterneerd. Even later verhuisden ook Hans, zijn moeder en zus naar het interneringskamp, en begon het leven in gevangenschap.
Een belangrijk onderdeel van de dag was het doen van corvee. De vrouwen maakten touw en petjes voor de Japanse soldaten. “Wij, kinderen, hadden allerlei corveetaken zoals het onkruid wieden, water halen en wc’s schoonmaken”, legt Hans uit. In de vrije tijd konden kinderen spelen en het kamp verkennen. Hans leerde in die tijd van zijn moeder en zus rekenen en schrijven. Dat moest wel in het geheim gebeuren omdat onderwijzen streng verboden was.
Op een gegeven moment groeide de angst voor de kampbewakers. Vooral die met losse handjes onder vrouwen en moeders. “Vrouwen werden gestraft door ze vlakbij de verblijven van de Japanse kampwacht voor 12 tot 24 uur aan een paal vast te binden.” Mensen in het kamp waren altijd bang dat de bezetter zou vinden dat ze niet diep genoeg bogen. Ze vreesden voor het leven van familie. Stoltenborgh: “Tegenwoordig heet dat geestelijk folteren”.
De bevrijding
Hans Stoltenborgh heeft zijn herinneringen aan de bevrijding, nu zeventig jaar geleden, op papier gezet. “Op een avond werd een extra avondappel aangekondigd. Rumoer. De Japanse kampcommandant was in aantocht met onze kampoudste. De verplichte buiging werd gemaakt. De kampoudste deed een stap naar voren en begon te spreken. Japan was gecapituleerd. De oorlog was voorbij. Ze gaf ook het advies het kamp niet te verlaten, omdat er onrust onder de bevolking buiten het kamp was.
Het was even stil. Het was onbegrijpelijk, niet te bevatten. Vooral voor een kind dat zich nog maar heel weinig herinnerde van de tijd van voor het kampleven was het onbegrijpelijk. Wat zou er veranderen aan je dagelijkse leventje? Daar stonden we nu. Ik herinner me vooral de ontroering die zich als een deken over ons uitrolde. Een vrouwenstem begon zacht het Wilhelmus te zingen en nog tijdens de eerste regel werd ze gevolgd door allen die daar stonden. Nog steeds huil ik, als op 4 mei en op 15 augustus het Wilhelmus gespeeld wordt.”
Schreeuw van herkenning
Bij thuiskomst kwam het moment dat Hans, zijn moeder en zus de rest van de familie terugzagen. Voor het gebouw van Rode Kruispost stond een vrachtwagen met wat mannen. Hans meende zijn vader te herkennen maar zijn moeder geloofde hem niet omdat hij zo mager was. Nadat ze haar oudste zoon die daar ook bij was, even recht in de ogen keek, kwam de herkenning. “Die schreeuwen van herkenning in Malang, dierlijk haast, van geluk en pijn in één, zal ik nooit, nooit kunnen vergeten.”
Tranen om wit brood
“De oorlog heeft onze jeugd afgepakt. In kampen werden we systematisch vermoord door de honger”, zegt Hans. Het toeval wil dat Hans en Dirkje Stoltenborgh allebei sterke herinneringen hebben aan wit brood dat ze na de bevrijding te eten kregen. De jonge Hans vond het brood met jam en boter heerlijk en vroeg zijn moeder of het een taartje was. “Mijn moeder kreeg voor mijn verbaasde ogen een huilbui.”
Dirkje griezelt daarentegen zeventig jaar na dato nog steeds van wit brood. Haar moeder was blij dat met het gedropte brood. Eindelijk hadden ze wat te eten. Maar de vierjarige Dirkje vond het brood met de boter maar vies. Haar moeder werd vervolgens zo boos op haar, dat ze erdoor getraumatiseerd is. “Tot mijn twaalfde kon ik geen boter ruiken en nog steeds eet ik geen wit brood.”
Zeventig jaar vrijheid
Op 15 augustus is het zeventig jaar geleden dat Japan capituleerde. Daarmee kwam er officieel een einde aan de Tweede Wereldoorlog.